Even een beetje natuurkunde, moet niet moieilijk zijn, de toepassing van Wiskunde :D:
De volgende vraag was ik aan het maken, (in mijn boek Natuurkunde overal natuurkunde 1 vwo NG/NT2, hoofdstuk 9 vraag 7):
Kamiel werkt in een dierentuin en moet een olifant van 1,4 maal tien tot de macht 3 Kg optillen. Als hij met zijn vollen gewicht aan het touw gaat hangen oefent hij een kracht van 600 N uit. a. Hoeveel losse en hoeveel vaste katrollen (ze zeggen schijven)moet hij minstens hebben om dit olifantje op te hijsen. Mijn antwoord was: Hij moet een kracht van ((1,4 ·103)·9,81) N creeren. dat is 1,37·104. De benodigde kracht moet dus een factor ((1,37·104)/600) verkleinen. Dat is een factor 22,8. Hiervoor heeft hij hoeveeel katrollen nodig .. ?
Mijn boek beweerde 5 losse en 5 vaste (dus 5 takels) Dat geeft een factor 32 meer kracht.
Ok klinkt wel logisch, maar klopt volgens mij niet...
Vervolgens vraag b.Bereken hoeveel meter touw Kamiel moet binnen halen als de olifant 3,2 meter omhoog gaat.
Ik beweer dat het 32 meter is, want er zijn 5 takels dus 10 touwen die 3,2 meter ingekort moeten worden en dat zou dus zijn 3,2 maal 10 is dus 32 meter.
Het boek beweert: 3,2 ·32 = 1,0 maal tien tot de macht 2 meter.. Daar is die factor 32 weer, en dat klopt volgens mij niet, wie kan mij helpen ?
Rik
Leerling bovenbouw havo-vwo - zaterdag 3 november 2007
Antwoord
Dag Rik, Hoe je de touwtjes spant mag je zelf bedenken, maar het touw moet wel 32 keer op en neer lopen om de kracht met een factor 32 te verkleinen. Er moeten dus ook 32 touwen worden ingekort!