Ik heb het gelezen maar misschien is het idd handiger om de opgave er maar helemaal bij te zetten.
K= rente+ kap groei G= A B C A(12.5 8.4 5.6 ) rente+(3.2 25.2 12.6) B(14.6 21.3 10.8) kap (5.3 33.1 10.7) C(5.6 18.3 22.4) groei (1.8 41.2 19.1)
K= aantallen klanten G= gemiddelde bedragen bij de banken A,B,C bereken de elementen van K·G en G·K die betekenis hebben.
Maddie
Leerling bovenbouw havo-vwo - dinsdag 25 september 2007
Antwoord
Als je K·G berekent dan krijg je een matrix die er zo uit ziet:
Maar alleen de elementen op de diagonaal slaan ergens op... Waarom zou je het aantal klanten van bank B (per soort rekening) willen vermenigvuldigen met het gemiddelde bedrag van klanten van A (per soort rekening)? Dat heeft (zou je kunnen zeggen) geen 'echte' betekenis.
Alleen de elementen op de diagonaal hebben betekenis. Die betekenis is dan het totaal bedrag per bank
Als je G·K berekent dan krijg je een matrix die er zo uit ziet:
Maar waarom zou je de gemiddelde bedragen van bank A vermenigvuldigen met het aantal klanten van bank B? Dat lijkt niet erg zinvol... (net als bij K·G). Dus alleen de elementen op de diagonaal hebben betekenis. De betekenis is dan het totaal bedrag per rekeningsoort.