Als je dat moeilijk vindt kan je zaak ook helemaal uitschrijven. Omdat je weet dat bij vermenigvuldigen de 'volgorde' niet uit maakt kan je gemeenschappelijke factoren bij elkaar nemen:
p2·3p5=p·p·3·p·p·p·p·p=3·p·p·p·p·p·p·p=3p7
Bij de tweede opgave kan je gebruiken dat je bij een breuk de teller en noemer kan delen door gemeenschappelijk factoren. Dus dat zou op deze manier kunnen:
Hopelijk helpt dat. Ik zou zeggen bestudeer nog 's een keer de 1. Rekenregels machten en logaritmen. Probeer te begrijpen waarom die regels zijn zoals ze zijn en overtuig je van de onvermijdelijkheid er van.