Ik los een groot aantal oefeningen omtrent de titel op (over hoek tussen 2 rechten) , maar deze vind ik niet... A: -2x-y=5 B: 4x=-1 En nu de hoek ertussen (moet 27° zijn) Ik stel gewoonlijk de rechten in de oorsprong (2 de lid nul , zoek dan punten die opgaan voor deze rechten die opgaan en vul de formule in cosß= (x1x2+y1y2)/(Öx12+y12)(Ö(x22+y22) Maar ik, kom iets anders uit voor de punten (1,-7) en (-1/4,0)... Wat hulp graag .Wat doe ik mis ? Groeten, Rik
Lemmen
Ouder - zaterdag 25 augustus 2007
Antwoord
Dag Rik,
Het tweede lid (de constante) op nul zetten is (voor zover ik snel kan zien) een correcte methode. Maar, je hebt het nog niet gedaan. Dan krijg je: A: -2x-y=0 B: 4x=0 met andere punten en dus een andere hoek.
Een andere manier. Als je de verlijking van de lijn omschrijft naar de vorm: y = ax+b, dan is a de richtingscoefficient van de lijn en dus de tangens van de hoek van die lijn met de x-as. Doe dat voor de twee lijnen en trek ze van elkaar af. Dan heb je ook de hoek tussen de lijnen.
Overigens is lijn B wel een bijzonder geval. Hij is namelijk vertikaal.
En nog een puntje. Voor de naam van lijnen gebruiken we meestal kleine letters en geen hoofdletters.