Bewijs dat Ö(4-2·Ö3) = Ö3 - 1 en dat Ö(97-56·Ö3) = 7 - 4·Ö3. Dan staat er 4·(Ö3 - 1) + 7 - 4·Ö3 = 3.
Bewijs dat Ö(4-2·Ö3) = Ö3 - 1. Kwadrateer het linker en het rechterlid, dan staat er in 't linkerlid 4 - 2·Ö3 en in het rechterlid 3 - 2Ö3 + 1. Wat uiteraard een ware bewering is.
Hetzelfde met Ö(97-56·Ö3) = 7 - 4·Ö3 (dus ook links en rechts kwadrateren).