De rij Un is een meetkundige rij. Gegeven zijn U3 = 100 en U8 = 3200. Bereken U1 en U10. We weten dat r in de formule r·Un-1 2 moet zijn, (toch?) maar verder komen we niet... Kunt u ons helpen?
Chanta
Leerling bovenbouw havo-vwo - maandag 7 oktober 2002
Antwoord
Eerst maar eens beginnen met de definitie van een meetkundige rij. Uit je andere vraag begrijp ik dat je daar ook een beetje moeite mee hebt. Het gaat hier om een rij getallen met een speciale eigenschap. De getallen in deze rij zijn genummerd: de eerste heeft nummer 1 en ga zo maar door. Hebben we het nu over een willekeurig getal in deze rij getallen dan kunnen we bijvoorbeeld het n-de getal Un noemen. Hier is dus U3 het derde getal, U8 het achtste enzovoort. (Un-1 (als je n-1 samenleest) is dus het n-1 ste getal)
Maar deze rij is niet zomaar een rij getallen, maar een meetkundige rij en dat betekent volgens de definitie dat het quotient tussen twee opvolgende termen constant is. Dat wil dus zeggen dat U2/U1= U3/U2 = U4/U3 enzovoort.
Anders gezegd: Un= r · Un-1
Nu hebben we de volgende gegevens: U3 = 100; U8 = 3200 U4 = r·100 U5 = U4·r·100 = r2·100 U6 = r3·100 U7 = r4·100 3200 = U8 = r5·100
We kunnen dus concluderen dat r5 = 32 en dus r = 2
Nu kun je vrij makkelijk de gevraagde waarden vinden door "terug te rekenen" naar U1 (dat is dus delen door 2) en naar U10 (vermeningvuldigen met 2)