Ik moet een serie uitdrukkingen herleiden tot een vorm C·aexponent n bexponent m cexponent o ... (de 3 afsluitende puntjes staan er uitdrukkelijk bij). De eerste die ik moet herleiden is: (p4q2)3·(p2q5)2= ??? Het antwoord weet ik, (p16q16, maar ik heb geen idee hoe ik daaraan moet komen?
Alvast bedankt!
Peter
Student universiteit - maandag 26 juni 2006
Antwoord
Beste Peter,
Je vraagstelling is me niet helemaal duidelijk, maar als a,b,c,... onderling verschillend moeten zijn, dan lijkt het me de bedoeling om alle factoren met een gelijk grondtal samen te nemen, die C staat voor een constante factor die voorop kan.
Jouw oefeningen is dan ook gewoon een toepassing op de eigenschappen van machten, of rekenregels van exponenten die je hier kan vinden. Neem daar eens een kijkje, normaalgezien kan je je oefeningen daarmee oplossen.