Een persoon ziet van op de oever van een rivier de top van een boom op de andere oever onder een hoek van 60°. De persoon verplaatst zich 20 m achteruit ( in hetzelfde horizontaal vlak) en ziet de boomtop nu onder een hoek van 30°. Het oog van de waarnemer bevindt zich 1,60m boven de grond. Hoe hoog is de boom en hoe breed is de rivier?
Ik had gevonden dat de rivier 20 m breed was, maar dit lijkt niet te kloppen. Dus doe ik nu beroep op jullie.
Alvast dank bij voorbaat,
Steven
Steven
3de graad ASO - maandag 18 juli 2005
Antwoord
Ik neem aan dat die hoeken van 60° en 30° met een horizontaal vlak zijn. Noem h de hoogte van de top van de boom boven dit horizontale vlak. Noem de breedte van de rivier r. Zie onderstaande tekening.
We krijgen dan h/r=tan(60°)=Ö3, dus h=rÖ3. h/(r+20)=tan(30°)=1/Ö3, dus h×Ö3=r+20. Conclusie: Ö3×Ö3×r=r+20 3r=r+20 r=10 en h=10Ö3 De breedte van de rivier is dus 10 meter en de hoogte van de boom is 1.60+10Ö3 meter. Valt wel mee toch?