verkorting of vereenvoudiging van de rekenkundige bewerkingen. zonder rekenmachine de 4 hoofdbewerkingen kunnen toepassen.
Maar hoe zit het nu met de afrondingen voor europrijzen. Bijvoorbeeld: een brood: 1,70 € en 5 sneden kaas 1,39 €. We maken in de winkel een schatting. We gaan dus afronden. Maar welke regels moeten we nu toepassen. 1,70 = 2 en 1,39 = 1 -- 3,09 -- 3 -- aan de kassa hebben we wel 9 centjes tekort. Welke regels moet ik toepassen.
Hopelijk kan je mij helpen.
karen
Overige TSO-BSO - dinsdag 20 juli 2004
Antwoord
Beste Karen, Jij schrijft 1,70 = 2 dat zullen we in de wiskunde toch maar niet doen, beter is 1,70 2 wat staat voor 1,70 is ongeveer 2. Ofwel: 1,70 2 en 1,39 1 en als laatste 3,09 3. Is ongeveer drie dus niet gelijk aan en kan dus iets hoger zijn. Een ander voorbeeld maakt het nog vervelender: 0,49 0 en 0,320 maar op het eind kost het toch echt niet 0+0=0 Hoe nauwkeuriger je te werk gaat des te beter de benadering, we bijvoorbeeld ook afronden in 10 eurocenten: 1,70 1,7 en 1,39 1,4 en 3,09 3,1 Met 1,7 + 1,4 = 3,1 komen we in dit geval dan op hetzelfde uit. Echter bij 0,490,5 en 0,320,3 en samen 0,49+0,32=0,810,8 en 0,5+0,3=0,8 komen we helaas nog steeds een eurocentje tekort. Als je precies wilt weten wat je moet betalen dan zul je dus gewoon alles bijelkaar moeten nemen zoals het is en niet afronden. In jouw geval zou je nog kunnen denken aan: 1,70+1,39 is iets meer dan 1,7+1,3=3 en dan nog iets meer.
Als je 100% zeker wil zijn dat je niet te weinig hebt zou je natuurlijk ook nog alles naar boven kunnen afronden en dus van 1,7 en 1,39 beide 2 maken, dan krijg je dus 4 euro. Dat is veel te veel, maar in ieder geval genoeg.