hieruit meende ik te concluderen dat b=-c a=6 6c+1=-16 c-1=-5
Maar die laatste 2 kloppen duidelijk niet, waardoor ik het quotiënt al helemaal niet kan berekenen.Nu vraag ik me dus af of ik wel de goede methode gebruik/waar ik in de mist ga :P
alvast bedankt :) Esther
Esther
2de graad ASO - zondag 13 juni 2004
Antwoord
Je veronderstelling dat je de veelterm kan schrijven als (2x+1)(3x-1)(x+c) is niet correct. Dit zou kunnen zijn: ax3-16x2-5x+b=(2x+1)(3x-1)(cx+d)= (6x2+x-1)(cx+d)= 6cx3+(c+6d)x2+(d-c)x-d Dus a=6c c+6d=-16 d-c=-5 b=-d Uit de middelste 2 vergelijkingen kun je c en d oplossen, en dan zijn a en b ook bekend. (a=12, b=3, c=2 en d=-3) Het quotient is dan 2x-3.