Hier in mijn wiskundeboek staat een oefening dat ik niet echt begrijp. Deze is als volgt: -opgave: De rechte a is de grafiek van een functie f. Noteer telkens het voorschrift van de functie. a: 1/2x - y/3 = 1/5 En het antwoord is naar het schijnt: 3/2x - 3/5 Hoe is men gekomen aan deze uitkomst? En gaat dit voor andere oefeningen van dezelfde aard?