Een toren helt naar het zuiden en vormt een hoek g met de grond. Als men aan de noordkant gaat staan ziet men de toren op de punten A en B onder een hoek a en b. De afstanden |AC| = a en |AB| = b kan men meten.
Op volgend plaatje zie je alle grootheden. Omwille van technische beperkingen stellen we $\alpha$, $\beta$ en $\gamma$ respectievelijk voor door x, y en z.
We hebben volgende lengtes: h=|OT|, a=|AC|, b=|AB| en c=|OC|
In $\Delta$OCT, $\Delta$OAT en $\Delta$OBT hebben we: h/c=tg(x), h/(c+a)=tg(y) en h/(c+a+b)=tg(z). Hieruit moeten we c elimineren omdat die niet gegeven is.