Ik heb in de kerstvakantie (fijn) alle sommen van het hoofdstuk (Exponentiele functies) 'opnieuw' gemaakt. Bij het maken van deze sommen, waren er een aantal onduidelijk heden. Ik zit dit jaar in de vierde, en heb dus allemaal vage boeken, nieuwe methodes en dingen worden echt niet helder uitgelegd.
Maar goed, dan nu m'n (vele) vragen:
1) f(x)=2·2x+1-1
Hoe schrijf ik hier de horizontale asymptoot van op? Hoe pak ik dat aan?
2) (3/4)235·(4/3)236 Hoe bereken ik dit?
3) Ik zie niet dat (Ö2)3 = 2Ö2 is...
4) (2Öx)3/ x2·3Ö8x = x-5/6 De vraag is dan ja, schrijf in stappen op hoe dit is gedaan... Maar dan kom ik niet echt ver want: (2·x1/2)3 / x2(8x)tot de macht 1/3 = 8·x tot de macht 11/2 / x2·8x tot de macht 1/3 = En ehh verder kom ik niet..
BVD
yaggie
Leerling bovenbouw havo-vwo - vrijdag 2 januari 2004
Antwoord
1. Je hebt een asymptoot als x nadert naar min oneindig. 2·2x+1 wordt dan 0. Omdat er staat -1 komt de functiewaarde steeds dichter bij -1 te liggen. De asymptoot: y=-1