Ik neem een enquete af onder Hoger Onderwijs studenten in Nederland (dwz, WO en HBO studenten)mbt hun sportgedrag. Ik heb gedacht aan de formule n = z2 / e2 waarbij: n = benodigde steekproefomvang; z = waarde van een standaardnormaal verdeelde variabele bij een bepaalde zekerheid (in dit geval 95%, dus z = 1,96); e = nauwkeurigheid, uitgedrukt als fractie (10%).
Nu loop ik tegen de volgende problemen aan: - ik heb in dit geval een nauwkeurigheid van 10 % genomen, maar dat is eigenlijk nergens op gebaseerd. klopt dit, of waar moet ik de nauwkeurigheid van af laten hangen? - met deze formule wordt de steekproef toch eigenlijk altijd even groot (afhankelijk van wat je voor z en e invult), hoe groot de populatie ook is? Komt dat doordat ik niet weet hoe groot de populatie is? Met deze methode kwam ik op een steekproefomvang van 385, maar dat leek me vrij klein. Concrete vraag is dan ook: gebruik ik de goede methode (en zo ja, hoe moet ik met de nauwkeurigheid omgaan) of is er nog een andere manier waarop ik in deze situatie de steekproefomvang kan bepalen.
Bedankt!
Renée
Student universiteit - dinsdag 23 december 2003
Antwoord
1) bij 5% onnauwkeurigheid (naar beide kanten) kom je uit op 385 (als benodigde respons) !! Je onnauwkeurigheid is dus strikt genomen niet 10% maar 5% naar beide kanten. 2) die 5% kies je, m.a.w. je neemt hiermee de waarde die gebruikelijk is bij dit soort van onderzoeken. 3) inderdaad doe die populatiegrootte er dan niet zo veel meer toe, tenzij die populatie relatief klein is, maar dat is ie in jouw geval niet. 4) De toegepaste methode is tot zover niet fout. Dat brengt je wel bij de volgende vraag. Hoe zorg je dat je steekproef representatief is, naar onderwijstype HBO/WO maar wellicht moet je ook kijken naar opleidingssoort geslacht en regio dat is nogal wat lastiger. Daarnaast zou het me niets verbazen als wat je nu wil uitzoeken, bij het CBS allang bekend is. Awel, jouw onderzoek gaat natuurlijk verder. Ik snap het ;o)