Ik ben mijn stageopdracht aan het uitwerken bij het stageverlenend bedrijf. De opdracht gaat over een hinderenquete. Ik moet een steekproef uit een eindige populatie nemen. Deze populatie ligt rondom een varkensfokerij. Zaken als hinder en gezondheid worden bij de ondervraagde respondenten onderzocht. Nu zou ik dit aanpakken met het formularium voor steekproefgrootte. dus: n= z2·502/a2. Hierbij neem ik a=5%, en z=1,96. Vervolgens ga ik dit nog corrigeren (vanwege eindige populatie) met factor N/N+n-1. Nu kom ik in conflict met het bedrijf waar ik stage loop. De statisticius verondersteld dat ik moet werken met een hypergeometrische verdeling. Zo kun je de kans bepalen dat je een steekproef trekt uit een populatie met dezelfde eigenschap. Die eigenschap is bijvoorbeeld geurhinder. Ik begrijp deze stelling niet goed, te meer omdat het hier niet om een binomiale kans gaat (meetniveau is namelijk op een 5-puntsschaal, waarbij 5 het meest en 0 het minst hinder heeft). Verder biedt deze verdeling geen ruimte voor onnauwkeurigheid (a), die er natuurlijk altijd bestaat in dit soort onderzoek. Hoe denken jullie erover?
m. van
Student universiteit - dinsdag 1 juli 2003
Antwoord
Wil je uberhaupt een vergelijking kunnen maken dan moet het eerst duidelijk zijn wat de statisticus bedoelt met het werken volgens een hypergeometrische verdeling. Dus wat betekent dat dan voor de steekproefgrootte of voor de steekproeftrekking? Een uitvoerige beschrijving daarvan is derhalve noodzakelijk. Met alleen de term hypergeometrische verdeling kom je er niet.