Beste
Ik zit vast met volgend vraagstuk:
Zeven objecten A, B, C, D, E, F en G worden in een rij geplaatst, zodat object G zich links van object C bevindt.
Op hoeveel manieren kan dit worden gedaan?
Ik zou als volgt te werk gaan:
(1(G)·1(C)·5·4·3·2·1)·6 omdat we G en C op 6 andere posities in de rij kunnen plaatsen als G zich links van C moet bevinden. Dit klopt blijkbaar dus niet.
Het antwoord is: A 1260, B 2520, C 2660, D 2820 of E 5040
Alvast bedankt!phybe
12-10-2020
Bereken eerst hoeveel manieren er in totaal zijn om de objecten op een rij te zetten zetten. In de helft van de gevallen bevindt G zich links van C, in de andere helft van de gevallen bevindt G zich rechts van C.
GHvD
12-10-2020
#90656 - Telproblemen - 3de graad ASO