Ik krijg een verkeerde hoek bij b. Bij de volgende opgave:
{a,b} vormt een basis van een vectorvlak. De lijnen m en n hebben ten opzichte van deze basis de volgende vectorvoorstellingen:
m:v=a+l(a-b)
n:v=b+m(7a-5b)
- Druk de plaatsvector van het snijpunt S van m en n in a en b.
Hier had ik S =b dit was goed- Neem nu a =(2,1) en b=(3,0).
Bereken de hoek die de lijnen m en n met elkaar vormen.
Ik krijg uit m:(x,y)=(2,1)+l(-1,1) en n(x,y)=(3,0)+m(6,0)
En voor de hoek $\Phi$:
Cos$\Phi$=-6+0/(√2·√36)=-1/2√2
Moet je hier nu |cos$\Phi$| nemen? De scherpe hoek?
Ik dacht dat de cos van √2/2 $\frac{\pi}{4}$ was als ik me niet vergis.
Maar in het antwoordmodel staat dat de hoek $\Phi$=36,86°=36°52' wat doe ik hier fout?- Bepaal de vergelijking van de deellijnen van de hoek m en n.
- Geef een vectorvoorstelling van de lijnen uit de oorsprong die met lijn n een hoek van 45° maken.
mboudd
25-3-2020
Om te beginnen: bij b. $7a-5b=(14,7)-(15,0)=(-1,7)$ en dat is niet $(6,0)$.
c. Deellijnen maak je door de richtingsvectoren lengte $1$ te geven en dan op te tellen en af te trekken; dat geeft de richtingsvectoren van die deellijnen.
d. Neem de lijn door $(0,0)$ evenwijdig aan $n$ en loodrecht op $n$; je moet de twee deellijnen van die lijnen hebben.
kphart
25-3-2020
#89438 - Lineaire algebra - Leerling mbo