Voor een kleinste kwadraten analyse van een waarnemings reeks bepaal ik H en b uit de volgende vergelijking:
H·cos(a+b) = l, waarbij l de waargenomen hoogte is.
H·cos(a+b) kan ook geschreven worden als:
H(cos(a)·cos(b)-sin(a)·sin(b)) = cos(a)·(H·cos(b))-sin(a)·(H·sin(b))
De waarnemingsmatrix A wordt dan:
| cos(a1) sin(a1) |
| cos(a2) sin(a2) |
: :
| cos(an) sin(an) |
Als je dit stelsel oplost (AtA)-1 houdt je de covariantie matrix over deze bevat de standdaard deviaties van de oplossingen:
| SD(HCos(b))2 .. |
| .. SD(Hsin(b))2 |
De vraag is hoe ik de SD(H) en de SD(b) bepaal uit SD(HCos(b)) en SD(HSin(b))Arnold Niessen
25-10-2017
Even opletten met het minteken: een rij in je matrix ziet er uit als $(\cos a_i,-\sin a_i)$. Als je het stelsel oplost via $(A^TA)^{-1}A^TI$ krijg je een vector van de vorm $(P,Q)^T$; dan moet je $H$ en $b$ zo bepalen dat $P=H\cos b$ en $Q=H\sin b$. Maar $H^2=P^2+Q^2$ en dan $\cos b=\frac PH$ en $\sin b=\frac QH$.
kphart
26-10-2017
#85152 - Statistiek - Student hbo