Oke prima, duidelijk. Ik heb dan R2 en h ingevuld in de formule, maar krijg wel een vergelijking uit waarvan ik me afvraag of dat wel klopt. Kan het zijn dat die vergelijking inderdaad erg pittig is?Didier
12-5-2017
Hallo Didier,
Het is inderdaad veel schrijfwerk, heel netjes omgaan met haakjes wegwerken, maar dan blijkt veel tegen elkaar weg te vallen.
Op een kladje heb ik even een stukje uitgeschreven, ik denk dat de berekeningen iets gemakkelijker verlopen wanneer je niet de schuine zijde van de kleine driehoek als onbekende x neemt, maar in plaats daarvan als onbekende de hoogte h van je kegel kiest. De schuine zijde van je driehoek is dan (h-r).
Je start dan met:Deze tweede vergelijking levert dan:
- Pythagoras: z2=R2+h2
en- gelijkvormigheid: z/R = (h-r)/r
z2=(h-r)2/r2·R2
Combineren van deze vergelijkingen:
R2+h2 = (h-r)2/r2·R2
Isoleren van R2 levert:
R2 = (h2r2)/(h2-2hr)
Dan is de inhoud van de kegel:
I = 1/3$\pi$R2h = $\pi$/3·(h2r2)/(h-2r)
Het minimum van I vind je door de afgeleide gelijk aan nul te stellen. Hiervoor heb je de quotiëntregel nodig. Je krijgt een best ingewikkelde breuk, maar bedenk dat deze breuk nul wordt wanneer de teller nul wordt. Je hoeft je dus niet zoveel van de noemer aan te trekken!
Lukt het nu?
GHvD
12-5-2017
#84410 - Oppervlakte en inhoud - Leerling bovenbouw havo-vwo