Beste,...
In een doos zitten kaartjes waarop getallen van 3 cijfers geschreven staan. Voor het eerste cijfer zijn er 4 mogelijkheden : 1,2,3,4. Bij lukraak een kaartje nemen is de kans op een kaart met
eerste getal 1 = 0,425
voor eerste cijfer· 2 = 0,25
voor · 3 = 0,20
voor · 4 = 0,125
Bereken de kans waarbij het eerste cijfer even is en de kans waarbij het getal kleiner is dan 400.
De antwoorden zijn respectievelijk 0,375 en 0,875
Bij a dacht ik dan gewoon het product te nemen van 0,25 en 0,125 maar dit klopt niet. b snap ik helemaal niet.
MVG
Jaris
Jaris
10-4-2017
Je eerste gebeurtenis is de vereniging van twee disjuncte gebeurtenissen: begint met $2$ en begint met $4$. Je mag de kansen dus optellen.
Bij de tweede gebeurtenis kun je ook optellen.
kphart
10-4-2017
#84254 - Kansverdelingen - 3de graad ASO