Ik begrijp een bepaald onderwerp niet, de vraag is:
Cathelijn gooit 2 dobbelstenen
A: hoe groot is de kans dat het product van de ogen minder dan 15 is?
B: hoe groot is de kans dat het product van de ogen oneven is?
Deze begrijp ik niet, zouden jullie deze aan mij uit kunnen leggen, dan kan ik weer verder met wiskunde.
MvgDusan Radujko
21-3-2017
Hallo Dusan,
Maak eerst een schema zoals dit:
Elk vakje hoort bij een aantal ogen van de rode dobbelsteen en een aantal ogen van de groene dobbelsteen. Noteer in elk vakje het product van deze twee aantallen ogen (dus: de twee aantallen ogen met elkaar vermenigvuldigen).
Vervolgens tel je het aantal vakjes waarin dit product minder is dan 15 (dit is het aantal gunstige mogelijkhe uitkomsten), je deelt dit door 36 (dit is het totaal aantal mogelijke uitkomsten, er zijn 36 vakjes). Hiermee is vraag A beantwoord.
Vraag B gaat op dezelfde manier, alleen zijn hier de gunstige uitkomsten de vakjes met een oneven getal.
Kijk ook eens op Gooien met twee dobbelstenen, hier zie je voorbeelden over de som van het aantal ogen (dus: aantallen opgeteld in plaats van vermenigvuldigd). De aanpak is hetzelfde, alleen noteer jij in jouw schema het product van de ogen in plaats van de som.
GHvD
21-3-2017
#84116 - Kansrekenen - Leerling onderbouw vmbo-havo-vwo