Bedankt, maar dit moet met matrices opgelost worden. Kunt mij daarbij helpen?Imaad
27-10-2016
Hallo Imaad,
Eerst definiëren we:
X=aantal Fransen,
Y=aantal Italianen
Z=aantal Nederlanders.
Nu gaan we de gegevens vertalen naar lineaire vergelijkingen.
1. Het aantal Nederlanders, Fransen en Italianen samen is 111. Wiskundig is dit:
X+Y+Z=111 (vergelijking 1)
2. Het aantal Nederlanders is twee keer zoveel als het aantal Fransen en Italianen samen. Wiskundig is dit:
Z=2(X+Y)
Z=2X+2Y
Dit vullen we in vergelijking 1 in:
X+Y+(2X+2Y)=111
3X+3Y+0Z=111 (vergelijking 2)
3. Na vertrek van 60 Nederlanders waren er 2 keer zoveel Fransen als Nederlanders samen. Wiskundig geformuleerd: na vertrek van die Nederlanders geldt:
Aantal Nederlanders=(Z-60)
Aantal Italianen=Y
Aantal Fransen=X=2((Z-60)+Y)
Deze laatste vergelijking schrijven we als:
X=2Y+2Z-120
Invullen in vergelijking 1:
(2Y+2Z-120) + Y + Z = 111
0X+3Y+3Z-120=111
0X+3Y+3Z=231 (vergelijking 3)
In matrixnotatie kunnen we de drie vergelijkingen noteren als:( 1 1 1 | 111 )Nu is het een kwestie van 'vegen' van deze matrix, zodat je krijgt:
( 3 3 0 | 111 )
( 0 3 3 | 231 )( 1 0 0 | 34 )Ofwel:
( 0 1 0 | 3 )
( 0 0 1 | 74 )
X=34
Y=3
Z=74
Het is wat omslachtiger dan de uitwerking van het vorige antwoord, maar als het met matrices moet, kan het dus wel .
GHvD
28-10-2016
#83146 - Vergelijkingen - 3de graad ASO