1)Laat zien dat het centrum Z(Sn) van Sn triviaal is voor n ongelijk aan 2. Wat is Z(S2)?
Ik kom tot zover:
Ik weet Z(S2)={s$\bot$S2: sx=xs voor alle s in S2}
Als we dan sigma in Sn pakken die niet de eenheid is, dan is er een a$\bot$1,.....n waarvoor geldt dat sigma(a)¹a. Nu hebben we Sn met n>=2. Nu dus een x bedenken..Het moet een cykel zijn dat weet ik.
2)F is een antihomomorfisme dsd f·: x$\to$f(x-1) is een homomorfisme.
Van links naar rechts is duidelijk:
we weten f(xy)=f(y)(fx)
Er geldt f·(xy)=f((xy)-1)=f(y-1x-1)=f(x-1)f(y-1) dus f· is homomorfisme.
Van rechts naar links snap ik niet hoe ik dat moet doen, omdat ik een beetje in de war zit met dat f· en f.roos
31-3-2013
1. En nu gebruik je dat $n>2$: er is nog een $b\le n$ ongelijk aan $a$ en $\sigma(a)$. Neem voor $\tau$ de verwisseling $\bigl(b\, \sigma(a)\bigr)$; reken nu eens na wat het beeld van $a$ is onder $\sigma\tau$ en onder $\tau\sigma$.
2. Je moet kennelijk bewijzen dat $f(xy)=f(y)f(x)$. Maar er geldt toch ook dat $f(x)=f^*(x^{-1})$? Daar kun je nu gebruik van maken.
kphart
1-4-2013
#69994 - Algebra - Student universiteit