Iemand roeit over een afstand van 12 km stroom op in 4 uur en stroom af in 3 uur. Bepaal nu de snelheid van de stroom en de snelheid van de boot in stilstaand water...
De respectievelijke snelheden zijn naturlijk:
stroom op: 12/4= 3 km /uur en stroom af 12/3=4 km / uur ...
Maar wat ze nu eigenlijk bedoelen met de vraag met snelheid in stilstaand water van stroom en boot ontgaat mij volledig ...
GroetjesRik Lemmens
22-2-2012
Als de boot met de stroom meegaat, dan is de snelheid waarmee hij voor een waarnemer op de kant voorbij komt toch de optelsom van de watersnelheid en de eigen snelheid van de boot?! En als hij tegen de stroom ingaat, is het het verschil van die twee.
Noem de watersnelheid w en de bootsnelheid b.
Voor het stuk met de stroom mee geldt dan 12/(w+b) = 3 en voor het stuk tegen de stroom in volgt dan 12/(b-w) = 4.
Hieruit volgen b = 3,5 en w = 0,5.
Voor de terugweg moet b$>$w zijn want anders wordt de boot door het water meegenomen.
MBL
22-2-2012
#66977 - Functies en grafieken - Iets anders