Ik bedoel eigenlijk te zeggen het volgende:
Hoe kom je aan de factor 2 voor de vgl(II): 2·(ar+2)=a+ar2?
Is dit ergens uit af te leiden?
ErnestErnest
11-4-2011
Dat komt omdat het een rekenkundige rij is.
Drie opeenvolgende termen hebben dan de eigenschap dat de som van de twee buitenste termen gelijk is aan het dubbele van de middelste term.
Je kunt dat zien aan de algemene bouw van een rekenkundige rij.
De drie opeenvolgende termen kun je namelijk voorstellen als a, a + v en a + 2v zodat a + (a + 2v) = 2(a + v)
MBL
11-4-2011
#64743 - Rijen en reeksen - Leerling mbo