Bepaal de lengte van het koordje dat tussen A en B over de volgend lichamen wordt gespannen.
1.
Een plat liggende balk met breedte 9 cm, diepte 3cm, hoogte 5 cm, waarbij de koord vertrekt in punt A links achter op het grondvlak en eindigt in B rechts boven op het voorvlak.
2.
Een rechtopstaande cilinder met diameter 4 en hoogte 7 waarbij A linksboven aan linkereinde van de diameter begint en dan het bovenvlak rondgaat en dan via de hoogte naar beneden gaat en het grondvlak rondgaat en eindigt in B rechtsonder, aan het rechtereinde van de diameter van het grondvlak...
Hoe los je dat op? Je moet het ontwouwen, naar het schijnt, en bij de balk moet je dan 13 uitkomen en bij de cilinder moet je 90 uitkomen...annelies
13-12-2009
Je omschrijving van het probleem is niet eenduidig. Bij 1. kan ik op grond van het antwoord wel bedenken wat je bedoelt.
In de uitslag kan je dan de stelling van Pythagoras gebruiken. Dus dat zal dan wel lukken denk ik.
Voor het 2e probleem moet je maar even een tekening sturen, want dat begrijp ik niet helemaal!
WvR
14-12-2009
#61101 - Ruimtemeetkunde - 2de graad ASO