Een vaas bevat een zeer groot aantal rode en blauwe knikkers in de verhouding 1:3. Hoeveel knikkers moet men nemen omdat de kans om minstens één rode knikker te hebben groter is dan 90%?
x = aantal rode knikkersx 0 1 2 3 4Maar ik bedacht dan ik dan geen rekening hou met het aantal knikkers ik voor de rode knikker neem.
p(x) 2/3 1/3 1/9 1/27 1/34
Ik dacht dat ik met de hypergeometrische verdeling verder kon: met n2=3·n1 maar dan zit ik met teveel onbekenden in mijn formule.
Ik zie eigenlijk niet zo goed, hoe ik hier moet aan beginnen.
Kan u mij aub helpen?jinthe
10-12-2009
Je hebt hier (bij benadering) te maken met de binomiale verdeling. De kans verandert immers niet gedurende het 'experiment'.
X:aantal rode knikkers
X~Binomiaal verdeeld met p=1/4 en n:onbekend.
Gegegeven: P(X1)0,90.
Gevraagd: wat is n?
Oplossing:
P(X1)0,90
1-P(X=0)0,90
P(X=0)0,10
(3/4)n0,10
n=9
Hopelijk helpt dat?
WvR
10-12-2009
#61061 - Kansrekenen - 3de graad ASO