DE OPDRACHT:
H0: De kans op een meisje is 0,5
H1: De kans op een meisje is groter dan 0,5
Bij welk aantal meisjes in de steekproef van 100 baby's wordt de nulhypothese verworpen als de onbetrouwbaarheidsdrempel 0,01 is?
MIJN ANTWOORD:
X=aantal meisjes
n=100
p=0,5
á=0,01
P(Xg|n=100 en p=0,5)0,01
Y2=1-binomcdf(100, 0,5 ,X)
Y2=0,01
We toetsen hier rechts van X=50, omdat H0 zegt X is groter dan 0,5, daarom heb ik ook 1-binomcdf gedaan.
TBLSET/Indpnt:Ask (depend:auto)
Bij X=61 is kans nog groter dan 1%
Bij X=62 is de kans lager dan 1%
Dus als á=0,01, dan wordt H0 bij X62, dus bij 62 of meer meisjes verworpen. Dus g (zie helemaal bovenaan) is in feite 62.
MAAR IN HET ANTWOORDENBOEK STAAT:
Bij 63 of meer meisjes wordt de nulhypothese verworpen??
Waarom is dat??
alvast bedankt voor het beantwoorden van mijn vraag!!
anne zwart
25-11-2002
Je werkt de opgave bijna volledig correct uit!
Maar, je vergist je in de complementregel bij de binomiale verdeling.
Je kijkt naar deze kans: P(Xg|n=100 en p=0,5)0,01 ,
maar het complement is: 1 - P(Xg-1|n=100 en p=0,5) !!!
Dit komt omdat de binomiale verdeling discreet is, de grenswaarde X=g doet wel mee in jouw (rechtszijdige) overschrijdingskans, dus doet niet mee in de complementaire kans. (Zo geldt bijvoorbeeld: P(X64) = 1 - P(X63).)
Ik zou dus invoeren in de GRM: Y2 = 1 - binomcdf(100, 0.5 , X-1),
dan krijg je vanzelf het goede antwoord.
jr
25-11-2002
#5564 - Kansrekenen - Leerling bovenbouw havo-vwo