bij de tweede vraag is dat alles wat erbij staat, daarom snap ik de hele vraag ook niet zou het misshien een drukfout van het boek kunnen zijn ?? er staat alleen bij zie het voorbeeld, en dat is een verhaaltje dat gaat als volgt:
op een school bestaat de feestcommissie uit zes jongens en negen meisjes na elk feest maken zes leden van de feestcommissie de zaal school
vraag; hoeveel schoonmaakploegen zijn er met twee jongen ?
vraag2; in hoeveel schoonmaakploegen zitten minstens vijf meisjes ?
nu is mijn vraag wat heeft dit voorbeeld nou met die som te maken ?
en bij de eerste vraag, had ik ongeveer de zelfde manier van beredeneren toegepast maar dan klopt het antwoord niet in het antwoordenboekje. want dat is namelijk 5·10^11 of bedoelen ze dat het antwoord ongeveer in de buurt moet komen ?Dunja
10-9-2007
=499.127.581.680
Dat is ongeveer 5,0·1011, dus dat klopt wel.
Uit een feestcommissie die bestaat uit 6 jongens en 9 meisjes kies je een schoonmaakploeg van 6 leerlingen.
1.
Je kiest 2 jongens uit 6 en 4 meisjes uit 9.
2.
Je kiest 1 jongen uit 6 en 5 meisjes uit 9 of geen jongens en 6 meisjes uit 9.
Lukt dat zo?
WvR
10-9-2007
#52014 - Telproblemen - Leerling bovenbouw havo-vwo