Een fabrikant maakt twee soorten stoelen. Voor de productie van één stoel van soort A is € 40,- aan materiaal nodig. De productie duurt 12 minuten. De productie van één stoel van soort B duurt 7,5 minuut en kost € 50,- aan materiaal. Per dag is er voor € 2000,- aan materiaal voorradig en kan er gedurende 8 uur worden geproduceerd.
a. Kies zelf geschikte variabelen, geef alle voorwaarden weer en teken het toegelaten gebied.
De opbrengst van een stoel van soort A is €200,-
De opbrengst van een stoel van soort B is € 175,-
b. Hoeveel stoelen van iedere soort zal de fabrikant maken als hij streeft naar een maximale opbrengst ?
Bij vraag a. had ik wel dit, maar ik weet niet of dat goed is:
40a + 50b = 2000
12a + 7,5b = 480
Alvast bedankt voor de hulp.Marco Waagmeester
29-5-2007
Stel a stoelen van soort A en b stoelen van soort b
Voorwaarden:
a0 en b0 (niet vergeten).Die andere twee kloppen.
Teken nu de vier bijbehorende grenslijnen. Het gebied linksonder geeft de productiemogelijkheden weer. Waarschijnlijk vind je hierbij vier hoekpunten. Omdat alles lineair is zal je maximale opbrengst hier in een van de hoekpunten bereikt worden. Dus gewoon even die 4 hoekpunten uitproberen, invullen en je vindt het antwoord.
Met vriendelijke groet
JaDeX
jadex
31-5-2007
#51047 - Lineaire algebra - Leerling bovenbouw havo-vwo