Hallo,ik heb t’volgende,waar ik (nog) niet helemaal uit ben...
Het gaat over wissel-mogelijkheden…als volgt:
De Europese unie bestond..(..)..uit 6 landen,met elk een eigen munt.
Hoeveel verschillende W.mogelijkheden zijn er..ik deed 2maal 6 =12 (nl b.v mark/gulden en gulden/mark zijn 2 mogl.en dit kan dan 6 maal zo gaan)
Maar het antw is elk van de 6..kan met 5 andere wisselen,dus 6*5=30.
O.k dit snap ik….en laten we dit opgave 1 noemen…
Nu:neem aan dat..(..) er 15 landen zijn…en dat ze allemaal de euro gaan gebruiken.
Met hoeveel vermindert dan het aantal w.mogelijkh. tussen deV.S en de E.U.?
Het antw. luidt:Voor de invoer ( ) zijn er 15 landen met een eigen munt.Het aantal w.mogelijkh. voor de V.S is dan 2*15=30…en als de landen dezelfde munt hebben,dan zijn er nog maar 2 w.moglh. Een afname van 30-2=28.laten we dit opgave 2 noemen.
Ik zit met ,die 2 uit opgave 2 in mijn hoofd,want welke 2(?) als dat is dollar/gulden en gulden/dollar =2 w.mog…dan zou naar mijn idee opgave 1 b.v 2*6*5 moeten zijn.??
Of anders opgave 2,gewoon 1*15 teminste als ik de methode van opgave 1 gebruik…afijn ik kom er niet uit,kunt u mij op de goede weg zetten a.u.b.
Alvast bedankt en groetjes! Mario
Mario
31-8-2005
Beste Mario,
De reden waarom je dezelfde 'methode' niet kan gebruik in 1 en 2 is omdat er verschillende zaken gevraagd zijn.
In 1 zoeken we het totaal aantal onderlinge wisselmogelijkheden. Zoals je zelf aangeeft is het antwoord dat elke munt met de overige vijf kan wisselen.
In 2 bekijken we alleen de wisselmogelijkheden van de dollar tegenover de europese munten, en niet meer van de europese munten onderling. Die laatste 2 mogelijkheden die je daar dus uitkomt zijn gewoonweg dollar-euro en euro-dollar.
mvg,
Tom
td
31-8-2005
#40085 - Telproblemen - Leerling onderbouw vmbo-havo-vwo