WisFaq!

\require{AMSmath} geprint op vrijdag 22 november 2024

Logaritmische ongelijkheden oplossen

OPgave; y= a log (x+b)+c
X= -3 = b=3
dus Y= alog (x+3)+c

*(1,1) is een element van de grafiek F
dus ; 1= alog (1+3)+c
1= alog 4 + c (1)
* een 2e element op graf F (-1, 0)
dus ; 0= alog (-1+3) +c
0= alog 2 +c
-alog 2 = c (2)
we steken (2) in (1)

dus; 1= alog 4 - alog 2
1= alog 4/2 = alog 2
= mijn vraag ; hoe kom ik aan 4/2 ??????

Dorien C.
6-3-2005

Antwoord

Volgens de rekenregels op Rekenregels machten en logaritmen geldt:

alog(b) + alog(c) = alog(b·c)

Daar draait het om bij logaritmen. Je kunt hieruit afleiden dat in het algemeen geldt:

q34921img1.gif

Helpt dat?

WvR
6-3-2005


© 2001-2024 WisFaq
WisFaq - de digitale vraagbaak voor het wiskunde onderwijs - http://www.wisfaq.nl

#34921 - Logaritmen - 3de graad ASO