de opdracht luidt als volgt
f(x)=x2-5 is het voorschrift van een functie f
a) voor welke waarden van x is f(x)= 25
b) voor welke waarden van x is f(x)= -3michèlle
22-7-2003
a) f(x)=25
De vraag is voor welke waarden van x, x2 - 5 = 25.
Gewoon herschrijven en uitwerken:
25 = x2 - 5
x2 = 30
x = ±Ö30
voor x = 5,477225575051661134569697828008
en x = -5,477225575051661134569697828008
f(x)=25
vul x maar terug in in de functie en je zal op 25 uitkomen
b) dit is gelijkaardig
-3 = x2 - 5
x2 = - 3 - (-5)
x2 = 2
x = ±Ö2
Is dit duidelijk? Anders vraag je het maar.
Groetjes,
Tom
tg
22-7-2003
#13179 - Functies en grafieken - 2de graad ASO