WisFaq!

\require{AMSmath} geprint op zondag 24 november 2024

Vereenvoudigen

Hoi ik had eerder vandaag al een vraag gesteld over het vereenvoudigen van breuken. Nu zit ik toch weer vast. Het gaat om deze breuk(en):

R·S
(1-R/S)·-----
R-S

Zover ben ik gekomen:

R·S S-R R·S (S-R)·S·R R·(S-R)
(1-R/S)·----- = ----- · ----- = ---------- = ---------
R-S S R-S S·(R-S) R-S

Ik zit al een halfuur op deze breuk te puzzelen en hoelanger het duurt hoe moeilijker lijkt het om door de bomen het bos te zien. bvd

Vasco
23-6-2003

Antwoord

Nou helemaal niet gek... In de laatste uitdrukking staat in de teller S-R en in de noemer R-S. Dat zijn dezelfde factoren, zij het op een minteken na! Anders gezegd...
S-R=-1·(-S+R)=-1(R-S)
Nu heb je boven en onder dezelfde factor... dus.. kom je uiteindelijk uit op:
-R
Hopelijk helpt het... onthouden dus als je ergens a-b en b-a ziet staan... a-b=-(b-a)
Hopelijk helpt dat.

WvR
23-6-2003


© 2001-2024 WisFaq
WisFaq - de digitale vraagbaak voor het wiskunde onderwijs - http://www.wisfaq.nl

#12760 - Formules - Leerling bovenbouw havo-vwo